De tien stellingen

De tien stellingen vormen de kern van de vier delen van ‘De Uitdaging’. Elk van de vier delen wordt besloten met suggesties voor het geloofsgesprek. Voor een grafisch overzicht van het project, zie de plattegrond in het hoofdmenu.

Stelling 1

In de joods-christelijke dialoog ontmoeten joden en christenen elkaar als vertegenwoordigers van hun beider levende geloofstradities.

Die ontmoeting wordt bevorderd:

  • door vertrouwen en gelijkwaardigheid uitgangspunten van de ontmoeting te laten zijn;
  • door elkaars tradities te beoordelen naar de beste voorbeelden daarvan;
  • door de ontmoeting met de ander te benutten voor een kritisch onderzoek van de eigen opvattingen;
  • doordat kerken en christenen blijven afzien van elke georganiseerde vorm van zending onder joden;
  • door het verzet van kerk en christenen tegen elke vorm van antisemitisme;
  • door het begrip dat christenen tonen voor de joodse verbondenheid met het land Israël en voor de betekenis die de staat Israël heeft voor de joodse identiteit.
  • doordat de joodse partners in de dialoog accepteren dat de staat Israël voor veel christenen niet een noodzakelijk deel van hun geloof is;
  • doordat christenen de interne spanning tussen (a) de onopgeefbare verbondenheid met het joodse volk, (b) de oecumenische verbondenheid met christenen in het Midden-Oosten en (c) hun verlangen naar gerechtigheid niet oplossen ten koste van één van deze drie punten;
  • doordat joden en christenen zich realiseren dat hun beider geloofstradities uit één bron ontspringen, op den duur verscheiden wegen zijn gegaan en in onze dagen twee gelijkwaardige partners in dialoog zijn.

Stelling 2

Jezus was een jood die geen ander doel had dan het behoud van zijn volk Israël.

Dit betekent:

  • • dat zijn boodschap alleen kan worden verstaan binnen de horizon van en in dialoog met het jodendom;
  • dat daarom kennis van de joodse geschiedenis en tradities van historici en judaïci onmisbaar is voor het verstaan van het evangelie;
  • dat de verschillen van mening tussen Jezus en de Farizeeën in de evangeliën zijn te verstaan als intern-joodse discussies, hoewel er in Matteüs en vooral Johannes ook sporen van een latere breuk met het Jodendom zijn te vinden;
  • dat Jezus op geen enkele manier de trouw aan de Tora heeft opgezegd en het jodendom heeft verlaten;
  • dat de boodschap van Jezus dus niet als lichtend voorbeeld tegenover een zwarte achtergrond van het jodendom kan worden afgeschilderd;
  • dat Jezus’ ontmoetingen met niet-joden weliswaar getuigen van groot begrip en mededogen voor de individuele mens maar dat zijn opvattingen over wie deelgenoot is in het Verbond met Israël daardoor niet veranderden;
  • dat de universele toepassing van het gebod van de naastenliefde, neergelegd in bijvoorbeeld de Gulden Regel (wat gij niet wilt …) geen specifiek joodse of christelijke opvatting is maar een waarde die gedeeld wordt met vele culturen.

Stelling 3

Jezus behoorde tot de stromingen binnen het jodendom die geloofden dat de verlossende eindtijd nabij was.

Dat wil zeggen:

  • dat de kern van Jezus’ verkondiging “Bekeert u want het Koninkrijk Gods is nabijgekomen” in de context van het evangelie niet moet worden ‘vergeestelijkt‘, noch dat de teksten waarin Jezus’ opvattingen zijn bewaard gebleven uit ongemak terzijde worden gelegd;
  • dat deze uitspraken van Jezus helpen om zijn plek in het geheel van het veelkleurige jodendom van zijn dagen nader te bepalen;
  • dat de gedachtewereld van de zogenoemde Apocalyptiek – in het jodendom op de achtergrond geraakt in de loop van de tweede eeuw na Christus – als verstaanshorizon van het evangelie dient;
  • dat langs die weg inzicht kan worden verkregen in de manier waarop Jezus een mystieke component aan de verwachting van de eindtijd toevoegde: de toekomst is al begonnen: aanwezigheid in plaats van realiteit.

Stelling 4

Jezus’ oproep tot bekering was gericht tot diegenen van zijn mede-joden die verloren dreigden te gaan in het nabije oordeel. Het is vanuit zijn volmacht als Zoon van mensen dat Hij hun zonden vergeeft.

Zo wordt duidelijk dat:

  • voor Jezus de betekenis van Thora en Thora-gehoorzaamheid onbetwist waren;
  • waar gezonde mensen de heelmeester niet nodig hadden, de ‘zieken’ zijn doelgroep vormden;
  • er voor die verloren schapen van Israël een laatste kans gelegen is in hun bekering: inzicht in je handelen, ommekeer, vergeving en “ga heen, zondig niet meer”;
  • gehoorzaamheid aan de Thora (= het doen van de geboden) en Gods genade elkaar aanvullen;
  • er in Jezus’ eindtijdelijke scenario ook voor hen in Israël die niet Tora-trouw leefden een genadige kans tot behoud is;
  • naar zijn eigen inzicht Jezus’ volmacht bestond in het vergeven van de zonden waarbij verzoening tot stand kwam door het brengen van de voorgeschreven offers;
  • de weg van de ommekeer, Jezus’ ethische opvattingen, nog het meest verwant zijn aan die van de Farizeeën.

Stelling 5

Ook Paulus hoorde tot de stromingen in het Jodendom die ervan overtuigd waren dat het verlossende einde nabij was.

Er zijn verschillen en overeenkomsten met de boodschap die Jezus bracht:

  • Het belangrijkste verschil is dat Paulus, na zijn visioen op weg naar Damascus, ervan overtuigd is dat de eindfase van de geschiedenis daadwerkelijk is begonnen: de Eerste ís nu al geroepen uit de dood;
  • Paulus spreekt onbekommerd op meerdere plaatsen over zichzelf als iemand die de komst van het Godsrijk zelf zal meemaken;
  • Waar Jezus zich beperkte tot de verlorenen in Israël, werkte Paulus aan de profetische “inzameling” van de volkerenwereld in het ene Godsvolk;
  • Voor Paulus én Jezus dringt de tijd: Jezus kiest strategisch voor de verlorenen, Paulus beseft, even strategisch, dat hij moet volstaan met een representatief aantal bekeerlingen;
  • Voor Jezus én Paulus is het uiteindelijke doel dat “gans Israël” behouden zal worden in het nabije oordeel;
  • Beiden zijn ervan overtuigd dat het doel alleen bereikt kan worden door omkeer en, voor Joden bovendien, trouw aan de Thora.

Stelling 6

‘Rechtvaardiging door het geloof’ is een in het Jodendom bekende regel die door Paulus zodanig wordt geïnterpreteerd dat ook niet-joden tot het eindtijdelijke volk van God kunnen behoren.

Daarbij moet worden bedacht dat:

  • Geloof – naar Joodse opvatting – niet zozeer het aanvaarden van waarheden is maar een levensweg: trouw aan de geboden;
  • Volgens Paulus ook niet-joden geloofwaardig en trouw kunnen leven met de God van Israël zonder jood te worden;
  • Uiteraard voor joden de Thora niet hoeft en kán worden opgeheven;
  • Omdat voor Paulus niet de Thora maar de zonde van joden en niet-joden het grote obstakel is tussen God en de mensen;
  • Dat in tegenstelling tot latere, met name protestantse, opvattingen, het gaan van de weg van de Thora voor Paulus niet het probleem maar deel van de oplossing was;
  • De basis voor het samenleven van joden en niet-joden in de gemeenten werd gevormd door de regel dat ieder bleef wat hij of zij eerder was: jood/niet-jood, slaaf/vrije, man/vrouw;
  • Deze uitzonderlijke situatie alleen mogelijk is onder het beslag van de eindtijd door Messias Jezus en als opstap naar het komende Godsrijk;
  • Paulus zijn joodse monotheïsme daarin toont dat voor hem de taak van de Messias beperkt is en dat uiteindelijk God alles in allen zal zijn.

Stelling 7

Rechtvaardiging en verlossing zijn voor Paulus niet hetzelfde.

Daarmee bedoelen we:

  • Dat hun rechtvaardiging door het geloof voor niet-joden niet het eindstation van de geloofsweg is;
  • Integendeel, dat de niet-joden die nu ook willen gaan op de weg van de God van Israël, daarmee juist aan het begin van hun geloofsweg staan;
  • En dat het vanaf nu ook voor hen zal gaan om trouw en volharding op de weg van het geloofwaardig leven;
  • Het belangrijkste gebod waar ook de niet-joden zich aan moeten houden het mijden van afgodendienst is;
  • Dat dus door hun rechtvaardiging de weg van het geloof ook voor de niet-joden bepaald geen gelopen race is en het oordeel geen grapje;
  • De weg van het trouw en geloofwaardig leven begint bij de rechtvaardiging en, indien volbracht, eindigt met de verlossing;
  • Dat het daarom niet verwonderlijk is dat het grootste deel van Paulus’ brieven zich bezighoudt met praktische kwesties die te maken hebben met het samenleven van joden en niet-joden;
  • Dat de tijd om vol te houden voor Paulus slechts kort leek te zijn en dat hij zich daarom nauwelijks om geloofsafval heeft zorgen gemaakt.

Stelling 8

Het feit dat de hoop van Jezus en Paulus op de komst van het Godsrijk niet is vervuld, daagt ons uit om op onze eigen manier ons geloof in de toekomst te verankeren.

Want

  • Bij traditie hóórt verandering in die zin dat elke geloofstraditie – op straffe van opheffing – een inherente optie heeft tot aanpassing aan veranderende omstandigheden;
  • Verandering is geen vergissing maar historisch noodzakelijk: zonder verandering geen ontwikkeling, geen voortgang, geen geschiedenis;
  • Wie uit het feit dat wij anders geloven dan Jezus en Paulus concludeert dat de joodse groep die later het christendom is geworden een vergissing is geweest, zegt dat de geschiedenis zich heeft vergist en loopt het risico de fouten uit die geschiedenis te herhalen;
  • Wat uitstel van de Wederkomst heet (deftig: Parousievertraging) is in de loop van de geschiedenis geworden tot een fundamenteel kenmerk van geloof: hopen op de/het Komende.
  • De vraag blijft: wat betekent het dat ons geloof verankerd is in de toekomst?

Stelling 9

Joden en christenen leven op verschillende manieren uit één bron en voor één toekomst.

Dat betekent:

  • Dat christenen het jodendom niet zien als een door Jezus overbodig geworden geloofsvariant maar het aanvaarden als gelijkwaardige partner op de weg naar de toekomst;
  • Ook dat joden het christendom niet langer zouden moeten beschouwen als een vergissing op de weg naar de toekomst maar als een gave van God aan de volkeren van deze wereld;
  • Dat joden en christenen niet alleen een boek delen maar ook hoop (Buber) als gezamenlijke drijfveer;
  • Dat beide geloofstradities zich zelfkritisch aan elkaar mogen spiegelen waarbij ze de moeilijke momenten en teksten in bijvoorbeeld theologie en liturgie niet uit de weg gaan;
  • Dat beide geloofstradities elkaars integriteit dienen te versterken;
  • Dat zolang de/het Komende komende is, de dialoog tussen joden en christenen voor beiden een voortdurende opgave is waarvan het resultaat per definitie toekomstig is;
  • Dat de weg van de dialoog het doel is.

Stelling 10

De ontmoeting met het jodendom kan christenen helpen hun geloof nieuw te beleven. De richting van de dialoog is back to basics.

Daarbij kan het volgende van belang zijn:

  • Meer dan het christendom met zijn indrukwekkende theologische traditie is het Jodendom halachisch van aard: gericht op ethiek d.w.z. op de vraag naar het juiste handelen;
  • Door Jezus en Paulus beiden (weer) Jood te laten zijn, wordt duidelijk dat zij, onder de indruk van het nabije Godsrijk, niet streefden naar een nieuwe religieuze gedachtenconstructie maar naar een totaal andere verhouding tot het leven;
  • Voor beiden ontstond die nieuwe levenshouding vanwege hun hoop op wat komen zal;
  • Voor Jezus en Paulus was een geloof zonder werken dood. Hun leidraad was de Tora;
  • De vraag naar Tora-gehoorzaamheid door niet-Joden (niet alleen christenen!) krijgt met het oog op de toekomst nieuwe actualiteit;
  • Jezus en Paulus beaamden elk op hun eigen manier hun jodendom;
  • Pogingen van christenen om hen – op welke manier dan ook of hoe weinig dan ook – van hun jodendom te ontdoen krijgen geen steun vanuit de Bijbelse bronnen;
  • In navolging van Jezus en Paulus is de houding van christenen tegenover joden en jodendom affirmatief: erkennend en bevestigend;
  • De dialoog met het jodendom kan christenen leren de brongeschriften van hun geloof hernieuwd te lezen;
  • Die dialoog is een fundamentele bijdrage aan het proces in de kerken om op zoek te gaan naar wat wezenlijk is: back to basics;
  • Ons heimwee naar de toekomst delen we met velen. Niet in het minst met joden.