dr. P.J. Tomson

DE UITDAGING
Deel 3 – Over Paulus
3.4 Derde geloofsgesprek
Thema: Geloofstrouw

Gesprek met dr. P.J. (Peter) Tomson

Dr. Tomson was tot 2013 hoogleraar Nieuwe Testament, Judaica en Patristiek aan de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid in Brussel. Hij is thans gasthoogleraar Bijbelwetenschappen aan de KU Leuven. Het gesprek vond plaats op vrijdag 7 september in de bibliotheek van Pardes aan de Amsterdamse Zuidas. Delen van dit gesprek zijn opgenomen in de video die bij het derde geloofsgesprek van ‘De Uitdaging’ wordt aangeboden. De vragen werden gesteld door ds. Dick Pruiksma.

Pruiksma: Laten we eerst eens naar de figuur van de apostel Paulus kijken. Wat is de rol die Paulus heeft gespeeld in de verhouding van joden en christenen? Is Paulus de grote scheurmaker geweest?

Tomson: Dat is inderdaad een wijdverbreide opvatting. Wanneer je kijkt naar de theologische literatuur van de laatste twee eeuwen, dan wordt die opvatting gedeeld door joodse en christelijke geleerden. Maar het is een groot onrecht dat de geschiedenis Paulus heeft aangedaan.
Wanneer ik Paulus goed begrijp, dan heeft hij juist gestreden tégen dat uiteendrijven en uiteengedreven worden van joden en christenen. Eigenlijk moet je zeggen: van mensen die in Jezus geloofden, joden en niet-joden, en de joodse gemeenschap als geheel. Die kloof die later is ontstaan, was precies wat Paulus niet wilde. Maar de loop van de geschiedenis is tussenbeide gekomen zodat men inderdaad Paulus is gaan zien als de scheurmaker. Dat wordt pas sinds de moderne wetenschap in de 19e eeuw zo geformuleerd. Maar je kunt het zien aankomen in de reformatietijd. Bij Luther heb je bepaalde uitingen over het jodendom samen met het centraal stellen van Paulus. Als je die twee aan elkaar koppelt, dan krijg je dat. Zonder dat Luther het zo geformuleerd heeft.
In de oudheid ligt het nog een beetje anders. Want daar heeft Paulus eigenlijk niet die rol. Dat is heel grappig. Voor de kerkvaders is Paulus niet de grote scheurmaker. Voor de kerkvaders is het eenvoudig een feit dat jodendom en christendom twee verschillende grootheden zijn. In Paulus tijd was dat helemaal niet zo. Paulus gebruikt nooit het woord christen of christendom. We weten niet precies waarom. Ik denk dat die woorden pas later verbreid zijn geraakt. Voor Paulus was de kerk van Jezus, de groep van mensen die in Jezus geloofden, een gemeenschap van joden en niet-joden. Die hadden wel wat moeilijkheden af en toe. Maar Paulus dacht die die elkaar toch best konden verdragen. Hij zelf zag zich, als jood die gelooft in Jezus, toch als deel van de joodse gemeenschap, van het volk van Israël, van de gemeenschap die in de toekomst het herstel van Israël zal zien. Zo schrijft hij daarover in Romeinen 11: “Gans Israël zal gered worden.” Maar dat sluit de niet-joodse gelovigen niet uit.

Pruiksma: Paulus had het idee om in die Jezuskring joden en niet-joden bij elkaar te brengen. Waarom is dat uiteindelijk niet gelukt? Of, de vraag omgekeerd gesteld: waar haalde hij dat ideaal vandaan?

Tomson: Wij zijn gewend hier over te denken in termen van theologie en theologische opvattingen. Theologie is heel belangrijk. Maar ik heb geleerd dat theologische opvattingen niet los staan van wat er in de mensen gemeenschap gebeurt. Het is eigenlijk zo dat theologische opvattingen en geloofsinzichten gevormd worden in wat er tussen mensen gebeurt. In de tijd van Paulus brieven, dat zijn de jaren 50 van de eerste eeuw, was er een klimaat van groeiende wrijving en spanning tussen joden en niet-joden in Judea.
Daarvoor zijn allerlei oorzaken. Eén van de belangrijke oorzaken is de aanwezigheid van de Romeinen met hun Romeinse belasting. Aan de andere kant leefde het idee dat de joden weer een eigen politieke, theocratische identiteit moesten herwinnen. Desnoods gewapenderhand zoals dat in de tijd van de Makkabeeën gebeurd was. En dat drong ook door in de kerk. Dat wil zeggen dat er joodse christenen waren die daarin mee gingen. Die dachten dat het niet goed was dat er heidenen in de kring waren. Het heidendom moet eigenlijk weg. De Romeinen natuurlijk. Maar die joodse christenen vertrouwen we ook niet. Dat was het klimaat. Dat had weer over kunnen gaan.

Pruiksma: Maar het is niet overgegaan!

Tomson: Nee, het is niet overgegaan. Het is door allerlei omstandigheden uitgelopen in de oorlog tegen de Romeinen met de bekende afloop. Jeruzalem en de tempel zijn verwoest. En daarna zijn deze spanningen doorgegaan. Het is door gaan zieken. Dat hebben we ook kunnen zien in het voormalige Joegoslavië. In Sarajevo daar woonden orthodoxe christenen, katholieken en moslims in hetzelfde huis, op dezelfde trap. Mensen waren getrouwd met elkaar. Maar dan is de oorlog gekomen en dan sta je opeens tegenover elkaar.

Pruiksma: En de kleine Joodse gemeenschap van Sarajevo – ik ben in die tijd daar vaak geweest – was de verbindende factor tussen alle andere groepen. De joden waren niemands vijand.

Tomson: Maar de kans om een brug te vormen was in Paulus’ tijd weg. In oorlogstijd is het goed of fout, voor of tegen. Toch is in de jaren na de oorlog eigenlijk die breuk nog niet volledig geworden. Maar hij bestond wel in de hoofden van de leiders.

Pruiksma: Laten we teruggaan naar de tijd van Paulus. Kun je zeggen dat het idee van een gemeente, een kring rond Jezus uit joden en niet-joden, dat die gedachte alleen maar kon bestaan in de historische omstandigheden van dat moment? Bijvoorbeeld omdat Paulus verwachtte dat het binnenkort voorbij zou zijn en dat het koninkrijk van God zou komen?

Tomson: Dat kun je niet zo uit elkaar trekken. Dat messiaans-apocalyptische denken is aanwezig, ook bij Paulus. Maar dat komt niet overal te pas en te onpas naar voren. Wel in gespannen situaties. Als de situatie níet gespannen is en je kunt met elkaar praten, dan is dat meer op de achtergrond. Dat kun je in zijn brieven aanwijzen. Dit is wat je kunt noemen een “conjunctuur”. Iets dat zich ontwikkelt in bepaalde omstandigheden en wat dan weer bedaart. Het idee van een gemeenschap waarin ook niet-joden een plek hebben, was helemaal niet zo ongewoon. Dat was al eerder voorgekomen.

Pruiksma: Wat was dan het specifieke van de Paulusgroep? Waarom sloot Paulus zich niet aan bij andere groepen die dat ook al vonden?

Tomson: We hebben natuurlijk weinig informatie. We kunnen niet precies dat plaatje tekenen, het organogram van Paulus tijd. Paulus’ brieven zijn de belangrijkste informatiebron over die tijd. We hebben het probleem dat wij niet de brieven van Jacobus hebben. Maar ik wou eigenlijk langs de andere kant komen.
In de rabbijnse literatuur die later opgeschreven is, heb je allerlei ideeën en tradities over Joodse leraren uit de tijd daarvoor. In die tradities kun je aanwijzen dat er verschillende opvattingen waren over de verhouding tussen joden en niet-joden. Er is een bekend dispuut tussen rabbi Eliëzer en rabbi Joshua Joshua. Die moeten geleefd hebben rond het jaar 100. Het waren jongere tijdgenoten van Paulus. Rabbi Eliëzer zegt: Alle heidenen moeten eigenlijk weg. Die worden ook niet zalig.
Rabbi Joshua zegt: Er zijn wel degelijk rechtvaardigen onder de volkeren. Voor rabbi Joshua is het helemaal niet onmogelijk om met niet-joodse “gelovigen”, om met ‘Godvrezenden’ om de tafel te zitten en zelfs samen te eten. Je moet een beetje uitkijken wat je precies op tafel zet, natuurlijk. Maar dat zijn praktische probleempjes. Je ziet bij die rabbijnen twee verschillende mentaliteiten. Van rabbi Eliëzer is bekend dat hij hoorde tot de school van Shammai, die na de joodse opstand tegen de Romeinen als zodanig niet meer bestond. Maar de herinneringen en de tradities zijn bewaard.

Pruiksma: Dit derde deel van het project ‘de Uitdaging’ gaat over Paulus en de rechtvaardiging door het geloof. We hebben de woorden ‘rechtvaardiging door het geloof’ vertaald als geloofsvertrouwen. Wat vind jij daarvan?

Tomson: Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat wat wij met geloof aanduiden eigenlijk ook vertrouwen zou moeten heten. Geloofsvertrouwen is de traditioneel Reformatorische term. Het Griekse woord ‘pistis’ en het Hebreeuwse woord ‘emoena’, woorden die hier gebruikt worden, betekenen zowel geloof als vertrouwen. Dus als je iemand gelooft dan vertrouw je hem. Als je de woorden van iemand gelooft, dan vertrouw je erop dat die waar zijn. Dat je er op kunt bouwen. Ik vind de geloofsbelijdenis heel mooi in dit verband: Ik geloof in God, de Vader, de almachtige, de schepper van hemel en aarde. Dat betekent niet dat je precies een idee hebt van hoe hij dat gedaan heeft. Maar dat je erop vertrouwt dat dat goed is. Dat de schepping goed is. Dat wat daar en wat in Jezus Christus gezegd wordt, als je daarop vertrouwt, zoals Jezus geleefd heeft en geleerd, gestorven is en opgestaan, dat je daarmee verder kunt.

Pruiksma: En door dat vertrouwen van ook niet-joden, zo zei Paulus, hoor je er ook helemaal bij de kring?

Tomson: Ja, en dat heeft hij onder andere bij Jezus kunnen halen. Je hebt bij Lucas de gelijkenis van de farizeeër en de Tollenaar. Dat is niet voor niks bij Lucas want dat was een medewerker van Paulus. In de gelijkenis staat de farizeeër rechtop en zegt: Ik vast elke maandag en donderdag. Ik doe al die dingen. Dank u wel dat ik zo rechtvaardig ben. Terwijl de zondaar, de tollenaar, zich op de borst slaat en alleen zegt: God, wees mij zondaar genadig. En hem laat Jezus in het Lucasevangelie “gerechtvaardigd naar huis gaan”. Omdat hij zijn vertrouwen stelt niet op de dingen die je zelf kunt doen. En zeker niet op de dingen die je fout gedaan hebt. Maar op God’s vertrouwen in hem. Dat vertrouwen in hem van God, daar vertrouwt hij op.
Dat heeft Paulus kennelijk zelf ook meegemaakt. We weten dat niet precies. Die bekering van Paulus is een ommekeer van een heel overijverige soort, nogal militante farizeeër die helemaal niets zag in die beweging van Jezus. Daar waren immers misschien ook wel niet-joden bij. Dat ging hem veel te gemakkelijk. Hij was een zelotische jood, een zelotische farizeeër. En hij deed het allemaal heel goed, zo schrijft hij later. En plotseling is hij van dat paard gevallen. Letterlijk en figuurlijk. En heeft hij ingezien dat het daar niet vanaf hangt. Dat je als jood heel erg je best moet doen. Natuurlijk. Want dat is gewoon je taak als jood. Maar dat je daar niet zalig van wordt. Dat je zalig wordt van Gods grote vertrouwen in mensen.

Pruiksma: Ik hoor hele reformatorische klanken. Of is het ook joods?

Tomson: Het is dat waar we mee begonnen zijn. Jodendom en christendom zijn uit elkaar gedreven. Dus veruit de meeste joden zullen zeggen dat dit heel christelijk klinkt. We zitten met zijn allen, joden en christenen, joden en niet-joden, in dezelfde schuit, voorbij de verwoesting van de tempel in het jaar 70. En dan volgen ook nog die oorlogen in de tweede eeuw. Wij zijn naar ons besef toen volkomen uit elkaar gedreven. Maar het gekke is dat wanneer je kijkt naar wat wij nu eigenlijk doen en waar wij op vertrouwen, dat wij dan veel dichter bij elkaar zijn dan we denken. De wegen zijn niet helemaal uit elkaar. Ze lopen vlak langs elkaar.
Ik kan niet voor joden spreken maar ik vind wat Paulus schrijft helemaal niet onjoods. Wat erbij komt is die  spanning in de tijd van Paulus waarover we eerder spraken. Waarbij het een punt werd dat die niet-joodse gelovigen zich in die kerk bevonden. En er waren joodse gelovigen, zo staat het ook in Handelingen, die zeggen dat dat niet kan. Die niet-joodse mannen moeten zich laten besnijden en de vrouwen moeten ook joods worden. Want anders kunnen ze geen goede ‘christelijke’ gelovigen zijn. Daar komt Paulus tegen in opstand. Want dat was niet de deal. De afspraak was dat niet-joodse gelovigen als niet-joden door hun geloof en vertrouwen op Jezus zalig konden worden. En in die discussie die hoog opliep, daar gaat Paulus benadrukken dat de rechtvaardiging niet komt door wat je doet met al die geboden. In Galaten 2:16 zegt hij tegen Petrus: Denk maar niet dat je daardoor zalig wordt. Dat heb ik zelf ook meegemaakt. Je wordt rechtvaardig omdat God jou als rechtvaardig beschouwt.

Pruiksma: Wat betekent het dat je wordt gerechtvaardigd door jouw vertrouwen op Jezus?

Tomson: Rechtvaardigen is een raar woord. Waarom zeggen we niet: je wordt als goed mens beschouwd. Waarom “rechtvaardig”? Dat is een beetje een gek woord. Dat is omdat hier Bijbelteksten aan ten grondslag liggen. Die vinden we ook terug bij de rabbijnen, en je kunt daarmee aannemelijk maken wat Paulus doet. De ene Bijbeltekst is Genesis 15: 6: Abraham geloofde God (of vertrouwde op God) en dat werd hem tot rechtvaardigheid gerekend.
En de andere tekst is in Habakuk. Het is een moeilijke tijd, zegt de profeet daar. Maar de rechtvaardige zal leven door zijn geloof. Dus als je vertrouwt, gelooft, dan zul je als rechtvaardige leven. En die teksten verbindt Paulus in Romeinen 1 en 4. In Galaten 3 zie je ze ook bij elkaar. Paulus past dat toe op het geloof in Jezus. Aan die Bijbelteksten hangt hij het op wanneer hij wil zeggen: als je vertrouwt op God en je vertrouwt op wat er in Jezus door God tot ons is gezegd, dan wordt je zalig.
En als je jood bent, zegt Paulus, dan moet je vooral die dingen doen die jij te doen hebt. En als je niet-jood bent, dan moet je vooral ook die dingen doen. En niet andere dingen dan die je moet doen. Want niet besneden zijn is iets. Of onbesneden zijn is iets. Maar de geboden God bewaren! 1 Corinthe 7:19. E.P Sanders, één van de grote exegeten op dit punt, heeft geschreven: Dit is één van de merkwaardigste teksten van Paulus! Die tekst kon hij niet inpassen. Omdat hij ervan uitging dat jodendom en christendom twee verschillende dingen zijn. En dat dus het christendom van Paulus nu eenmaal anders is dan het jodendom. Sanders kon die tekst dus niet plaatsen. Maar Paulus schrijft eigenlijk een gewone regel. Niet dat je besneden bent of al die dingen doet, maakt jou tot een rechtvaardige. Ook niet dat onbesneden bent. Maar het bewaren van de geboden die God jou geeft. Doe die maar.

Pruiksma: Je geloofsvertrouwen stellen op God. Voor joden en niet-joden in Paulus zijn tijd betekende dat als betrouwbaar ging aannemen wat door Jezus van God tot ons komt. Dan zul je daardoor rechtvaardig leven.

Tomson: Ja, maar dan gaat het om het uiteindelijke heil. Dat is heel moeilijk te pakken. Als je joden en christenen uit die tijd dit zou kunnen vragen, dan geven ze allemaal verschillende antwoorden. Wat er in die toekomende tijd gaat gebeuren, daar hebben we allemaal voorstellingen, angsten en verwachtingen van. Maar daar gaat het wel over. Over eeuwig heil. Wat eeuwigheid precies is, dat is een ander verhaal. Maar natuurlijk wordt wel verwacht dat je leeft naar Gods opdrachten.

Pruiksma: Er komt dus nog een oordeel?

Tomson: Ja, Paulus is daar heel duidelijk over. Maar het is voor Paulus nu ook al zo. De beroemde tekst in Galaten 2 daar spreekt Paulus Petrus tegen. Hij zegt: Wij, als geboren Joden, weten maar al te goed dat het niet is door die werken van de wet maar door het geloof in Jezus. Daardoor worden wij gerechtvaardigd. Nu eigenlijk al, vooruitlopend op het oordeel. Paulus kan ook schrijven in Filippenzen 3: Ik ben nog helemaal niet zover. Dat is een beroemde tekstvariant. “Niet dat ik het reeds gegrepen heb of reeds gerechtvaardigd ben” – ik denk dat die tekst van Paulus is – “maar ik jaag ernaar of ik het ook grijpen kan.” Maar hij heeft er wel een goed vertrouwen op.
Dan is er een andere tekst, in 1 Korinthe. Dan heb je die Apollos die Paulus voor de voeten loopt. En dat vindt Paulus moeilijk. Maar hij is heel diplomatiek. Apollos doet zijn werk en ik doe mijn werk. Ik heb gezaaid en hij komt water geven. En hoe het uiteindelijk uitpakt dat zal voor Gods rechterstoel blijken. Of ik met goud en zilver gebouwd heb, of met hout en stro dat zal verbranden in het oordeel. Maar hij heeft er alle vertrouwen in. Dat is wel mooi. Paulus heeft een robuust geweten, zoals Krister Stendhal zei. Paulus heeft grote fouten begaan. En zijn allergrootste zonde is de vervolging van de volgelingen van Jezus. Dat zal hij tot zijn laatste snik blijven zeggen. Maar hij vertrouwt op God en op Jezus. En hij mag er op vertrouwen dat hij door God als gerechtvaardigd wordt gezien.

Pruiksma: Je weet dat we het vierde deel van dit project ‘kwetsbaar geloven’ hebben genoemd. Wat roept dat bij jou op?

Tomson: Ik ga dan uit van wat ik eerder zei: Geloof als vertrouwen. Het vertrouwen in God de Schepper. Het vertrouwen dat de schepping goed is. Vertrouwen op Jezus. Dat wat hij gedaan heeft en wat zó aanvechtbaar is, vertrouwen dat dat goed is en naar de toekomst wijst. Vertrouwen op de Heilige Geest die ons tot een gemeente maakt en die met onze kromme levens toch rechte dingen kan doen. Dat is per definitie aanvechtbaar. Want de schepping is goed maar er gebeuren vreselijke dingen. De natuur is helemaal niet altijd mooi en lief. Moet je eens kijken hoe die orka’s een zeehond van een ijsschots afmeppen. Mooi om te zien, die roofdieren. Maar niet allemaal leuk. Dat is de natuur. En mensen zijn natuurlijk nog veel twijfelachtiger.

Pruiksma: Vertrouwen is kwetsbaar.

Tomson: Geloven is vertrouwen. Maar het moet het ruim zijn. Dat mág ruim zijn. Dat mag je aannemen van andere mensen die jou dat vertolken. En uiteindelijk van God. Zo ruim dat al die twijfels en aanvechting daar bínnen kunnen. Dat is het eigenlijk. Want degenen die ons zijn voorgegaan, zij leven dat voor. Abraham als vader van alle gelovigen werd door God op de proef gesteld. Dat is een traditie bij de rabbijnen die je ook in het Nieuwe Testament vindt in de Hebreeënbrief. Maar ook bij Paulus.
God stelt Abraham op de proef om te zien of hij gelooft. En Abraham is daarin voorgegaan. Dat mooie en gruwelijke verhaal van Abraham die doorkrijgt dat hij zijn zoon, de zoon van de belofte, moet offeren. Hoe kan dat? Hij gaat op weg en Izaäk, de jongen, vraagt: Hier is het vuur en daar is het hout. Maar waar is het offer? En dan zegt Abraham alleen: “God zal erin voorzien.” Hij weet het zelf ook niet. Dat is Abrahams aanvechting. En daarin is hij voor gegaan.
Als je het niet meer ziet, mag je toch leven uit dat vertrouwen dat het de goede kant opgaat. Ook als jíj op dat moment het niet ziet. Maar daar heb je wel andere mensen voor nodig. En je kunt daarbij koersen op de dingen die overgeleverd zijn. Als je iemand meemaakt die depressief is, ik heb dat zelf meegemaakt in mijn naaste omgeving, daar loopt alle energie weg. Dat is heel moeilijk. Dan voel je zo iemand wegglijden. Toen heb ik gezegd: “Je hebt eerder in je leven meegemaakt dat je het wél zag zitten. Je bent als een bootje dat in de mist vaart. Maar je hebt een kompas of een radar. Je kunt niks zien buiten, want het is mist. Maar vertrouw op die radar.” Dat kompas, die radar, dat zijn die verhalen. De verhalen die ons overgeleverd worden. Abraham. Daar kun je op koersen. En dan kun je elkaar meenemen.